DAYAK under pressure
Tainan

De trein vertrekt precies op tijd. We hebben de op een na snelste. Er gaan meerdere treinen in de richting van Tainan en de snelheid waarmee hij rijdt bepaalt de kosten van een kaartje. De trein is al bijna vol wanneer we vertrekken, maar onderweg stappen nog steeds mensen in. Sommigen hebben, net als wij, een gereserveerde plaats. Zij kunnen gaan zitten. Je kunt echter ook met deze trein reizen op een goedkoper kaartje voor een langzamere trein, maar dan moet je blijven staan.
We rijden door de bergen, die begroeid zijn met weelderige bomen en planten, maar toch is het landschap niet spectaculair. Om half vier bereiken we Tainan. Het is druk op straat. Er zijn veel toeristen, want morgen is het 31 oktober, de dag waarop de verjaardag van Chiang Kai-shek herdacht wordt en iedereen vrij heeft.
Tainan is de oudste stad van het land. Naast de moderne gebouwen staan dan ook tallose kleine en grote tempels die duiden op een rijk verleden. Hier stichtten de Nederlanders in 1624 Fort Zeelandia. Het fort werd gebouwd op een langwerpig klein eiland, vlak voor de zuidwestkust van Formosa. Dit kleine zanderige eiland werd door de Chinezen uit de regio Tayouan genoemd, een naam die de Nederlanders overnamen en die uiteindelijk synoniem zou worden met het hele land. Van hier af hoopte men handel te kunnen gaan drijven met het vaste land van China.

Tainan is een stad van tradities en tempels

Nederlandse kooplieden probeerden al geruime tijd vergeefs om handelsbetrekkingen met China aan te knopen en op of voor de kust van het keizerrijk een versterking te bouwen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie behaalde echter overal in Azië grote successen, behalve in China. De Chinezen beschouwden hun land als het centrum van de wereld en waren niet erg geïnteresseerd in handel met andere mogendheden. Dergelijke handel was zelfs een tijdlang geheel verboden. In de zeventiende eeuw hielden ze zich dan ook nauwelijks meer met scheepvaart bezig. Een uitzondering daarop vormden de bewoners van de kustprovincie Fujian. Van oudsher waren zij handelaars, die ijzer, porselein en suiker exporteerden. Door het handelsverbod waren velen indertijd werkeloos geworden en, gedreven door armoede, tot zeeroverij overgegaan. Toen handel in 1567 weer in beperkte mate door het keizerlijk hof werd toegestaan trokken zij onder meer naar Java, waar ze met Nederlanders in contact kwamen.
De Portugezen waren al veel langer actief in dit deel van de wereld. Zij hadden meer succes in hun contacten met het keizerlijk hof dan de Nederlanders. Als dank voor hun hulp tegen de vele zeerovers die de wateren onveilig maakten, kregen zij in 1557 zelfs toestemming om aan de monding van de Parelrivier de nederzetting Macao te stichten. Daarvandaan voeren zij met goud en zijde naar Japan en brachten ze zilver mee terug. Naar Europa exporteerden ze Chinese zijde en porselein. Hierdoor aangetrokken trachtte de VOC ook zo'n handelsnederzetting te verkrijgen. De Portugezen hadden echter helemaal geen behoefte aan concurrentie en lieten niets na om de Nederlanders bij de Chinezen in een kwaad daglicht te stellen. En de Nederlanders gaven daartoe ook genoeg aanleiding. Zij aarzelden niet geweld te gebruiken wanneer ze dachten dat dat uiteindelijk financieel gewin op zou leveren. Jan Pieterszoon Coen, Gouverneur-generaal van het Nederlandse Aziatische gebied, en woonachtig in Batavia, besloot dan ook China met militair geweld te dwingen tot het aangaan van handelsbetrekkingen en zond Cornelis Reyersen met acht schepen op weg om Macao te veroveren. En voor het geval dat mocht mislukken gaf hij de opdracht mee om dan maar een versterking te bouwen op de Pescadores, een eilandengroep tussen Fujian en Formosa. Vandaaruit zou namelijk de handel tussen de Portugezen en de Japanners kunnen worden onderschept en zou ook de verbinding met Manilla, dat in Spaanse handen was, kunnen worden afgesneden. Men hoopte zo alsnog alle handel in het gebied naar zich toe te kunnen trekken.
De VOC was echter weliswaar een sterkte militaire macht maar tegenover het grote Chinese rijk schatte men zijn kansen veel te rooskleurig in. De aanval op Macao in 1622 mislukte jammerlijk door een welgemikt Portugees kanonsschot op de Nederlandse munitievoorraad, meteen gevolgd door een succesvolle tegenaanval. Er zat dus uiteindelijk niets anders op dan om het alternatieve plan in werking te stellen en dan maar op de Pescadores een fort te bouwen, of 'kasteel' zoals dat toen genoemd werd. Reyersen had daarvoor echter niet de nodige manschappen, dus om de klus te kunnen klaren haalde hij vele Chinese dwangarbeiders van het vasteland van wie de helft het zware werk niet overleefde.
Coen werd daarop door de bewindhebbers van de VOC in Nederland, de Heren XVII, teruggevloten. Men wilde nadere uitleg over de gevoerde, agressieve, strategie. Langzaam werd duidelijk dat er veel meer nodig zou zijn om een handelsmonopolie af te dwingen. De Chinezen beschouwden de Pescadores als hun grondgebied en duldden daar geen Nederlands fort. Er volgden onderhandelingen tussen een Nederlandse en een Chinese delegatie, waarbij Reyersen de Chinezen voorstelde dat zij hun handel op Manilla zouden staken. De Nederlanders zouden dan hun fort naar Formosa verplaatsen. Formosa werd namelijk niet als Chinees grondgebied beschouwd. De onderhandelingen liepen echter op niets uit en de Chinezen bereidden een militaire actie voor. In 1624 landden ze op de Pescadores en omsingelden het fort met een grote overmacht. De Nederlanders vertrokken daarop alsnog naar Formosa, waar ze op Tayouan Fort Zeelandia bouwden.

Bijna vier eeuwen later hebben de Taiwanezen besloten om de tastbare overblijfselen van het fort te cultiveren voor het nageslacht. Wij hebben dus enorme pech…. Fort Zeelandia, of wat er van over is, staat helemaal in de steigers en is gesloten voor het publiek. Er staat een hoge schutting omheen van golfplaten en planken. In arren moede gaan we het museumpje binnen, maar vinden daar niets over het fort. Althans niet voor zover wij kunnen nagaan, want er staat alleen een uitleg in Chinese karakters bij de tentoongestelde voorwerpen.
Buiten zien we wel de overblijfselen van de originele muur van het fort en een serie reliëfplaquettes geeft er de val van het fort weer. Met gevoel voor pathos wordt getoond hoe uiteindelijk in 1662 de Chinezen de overwinning behaalden op de Nederlanders. Een eindje verderop in het zand rond de steigers vinden we potscherven van blauw-wit porcelein. Er liggen ook allerlei schelpen, hoewel het fort nu inmiddels een paar kilometer van de zee ligt door dichtslibbing van de haven. Vroeger lag het fort natuurlijk wel pal aan zee en voor de bouw werd dan ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van makkelijk beschikbare materialen. Zo werd de specie tussen de originele bouwstenen bijvoorbeeld gemaakt van gemalen schelpen en van kleefrijst.


Fort Zeelandia in de steigers

Fort Zeelandia is in de zeventiende eeuw een aantal keren verbouwd. In de jaren na het ontstaan in 1624 is het fort verstevigd en in 1639 werden er vestingwerken bij gebouwd om de pakhuizen te beschermen tegen mogelijke aanvallen van de Portugezen en Spanjaarden. Door de politieke onrust op het Chinese vaste land vestigden zich in die tijd ook steeds meer Chinezen in de buurt van het fort, niet alleen als handelaar maar ook als boer. Rondom het fort ontstond een stad, gebouwd naar de nieuwe ideeën over stedenbouw, die in Europa in die tijd opgeld deden en die in Nederland vooral bekend waren geworden door Simon Stevin. In tegenstelling tot het veel minder strakke stratenplan in de late middeleeuwen, bouwde men nu volgens een systeem waarbij de straten horizontaal en vertikaal parallel liepen, zodat vlakken ontstonden als op een schaakbord. Van oudsher bouwden de Chinezen hun steden op dezelfde manier, zodat de Nederlandse en Chinese woonwijken goed op elkaar aansloten. Net als in Batavia woonden de Chinezen niet in het fort, maar wel binnen de muren van de stad eromheen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in het Spaanse Manilla, waar Chinezen buiten de stadsmuren woonden.
Rond 1640 stonden er waarschijnlijk rond de tweehonderd huizen en woonden er naast de Nederlanders ongeveer duizend Chinezen. Tien jaar later woonden er waarschijnlijk ongeveer vijfduizend mensen. De Nederlanders moesten zich aanpassen aan het tropische klimaat en aan andere voedingsgewoonten. Rijst werd het belangrijkste gerecht. Alleen bij feestelijke gelegenheden werden er aardappels geserveerd. De meeste Europeanen woonden langs de kust, waar minder malaria voorkwam dan in het veel ongezondere binnenland. Hoge ambtenaren en officieren waren in het algemeen getrouwd met Nederlandse vrouwen, hetzij rechtstreeks afkomstig uit Nederland, dan wel uit Nederlands-Indië. Rond 1650 waren er honderd tot honderdvijftig gezinnen in Zeelandia. Er woonden in het algemeen geen mensen van de oorspronkelijke Formosaanse bevolking in het fort of in de stad. Hun dichtstbijzijnde dorp was Sinkan, dat ten noorden van Zeelandia lag. Volgens ds. Gregorius Candidius, de eerste predikant op Formosa van 1627 tot 1631, waren er vele dorpen op het eiland, die echter niet georganiseerd waren in een groter verband. De inwoners spraken zelfs verschillende talen en verkeerden vaak op voet van oorlog met elkaar. Ze leefden van landbouw, jacht en, langs de kust, van visserij, maar produceerden alleen voor eigen gebruik, in tegenstelling tot de nieuwgevestigde Chinese boeren . Die verbouwden op grote schaal suiker en rijst voor de export.

Hoewel de handel met China nooit werd wat men ervan verwacht had, groeide Zeelandia in de eerste jaren uit tot een voor de VOC steeds belangrijker handelspost in Oost- en Zuidoost-Azië. Men haalde zijde, porselein en goud uit China, koper en zilver uit Japan, specerijen van de Molukken en uit Formosa suiker en hertenvellen. De handel leverde redelijke winsten op, maar was niet de enige bron van inkomsten voor de Compagnie. Een groot deel van het achterland van Zeelandia was in cultuur gebracht door rijke Chinezen van het vaste land, die het lieten bewerken door minder gefortuneerde landgenoten. Deze Chinezen moesten belasting betalen op landbouw en visserij en accijnzen op allerlei goederen en diensten. In de stad Zeelandia werd bovendien belasting geheven op onroerend goed. De opbrengst van de belasting werd ondermeer gebruikt voor de bouw van een waag, een markthal, een gevangenis en een ziekenhuis en voor het verharden van de straten.
Ook de Formosanen uit de dorpen in de buurt van Zeelandia waren niet vrij van het betalen van belasting. Voor hen betrof dat de jacht op herten, vooral vanwege de hertenvellen die in de omringende landen zeer geliefd waren en die door de VOC werden geëxporteerd. De belastingen werden geïnd door Chinese kooplieden, die als belastingbeambte dienst deden. Daar bijna de helft van de totale inkomsten van de VOC in Formosa bestond uit de belastingopbrengsten, werd de positie van deze Chinezen steeds belangrijker. Chinese financiers traden bovendien op als geldschieters, waardoor hun financiële belangen in toenemende mate verweven raakten met die van de Nederlandse kooplieden en die van de Compagnie .
De export van onder meer de hertenvellen en ook van hertenvlees was aanvankelijk geheel in Chinese handen geweest, maar naarmate de VOC langer op Formosa was, begon zij zelf aanspraak te maken op de natuurlijke rijkdom van het eiland. De compagnie besloot Formosa daarom onder haar bestuur te brengen en stelde een gouverneur aan. Zij werd daarin gesteund door Ds. Candidius, die in 1628 een verhandeling geschreven had over de inheemse bevolking en over de mogelijkheden en wenselijkheid van kerstening. Hij gaf daarin aan dat hij dacht dat zij zich onder VOCgezag zouden willen plaatsen wanneer ze merkten dat de VOC de sterkste partij was.

Tussen 1624 en 1634 beperkte het contact tussen de Nederlanders en de inheemse bevolking zich met name tot de inwoners van Sinkan, waar de VOC sedert 1625 een weiland pachtte voor vee. Ruzie tussen Chinese smokkelaars in het nabij gelegen dorp Mattau leidde in 1627 voor het eerst tot Nederlandse betrokkenheid bij het binnenland. De VOC zond een leger om de onrust te bestrijden. Toen de Chinese ruziemakers onvindbaar bleken, liet de legermacht van zestig musketiers zich echter dronken voeren door de Formosanen, die hen vervolgens op de terugtocht vermoordden. De dorpelingen trokken daarna plunderend van Mattau naar Sinkan, waar ze werden teruggejaagd. Onder gouverneur Putmans werd in 1629 besloten om een deel van het eiland te pacificeren en te bezetten ten behoeve van de export van hertenvellen naar Japan en van vlees en beenderen naar China. Ieder veroverd dorp kreeg een dorpsraad met een dorpsoudste, maar voorlopig werden bestuur, rechtspraak en belastinginning toevertrouwd aan dominees en schoolmeesters. De kosten van de expedities en de salarissen van de dominees, de ziekentroosters en de schoolmeesters werden betaald uit de opbrengsten van de belasting die de Chinezen moesten betalen op de handel en de jacht.
In de periode 1634-1642 is Formosa voor een groot deel gepacificeerd, wat inhoud dat de inheemse dorpen veroverd werden en onder VOC-gezag gebracht waren. De compagnie werd toen voor het eerst een landmogendheid. In de loop van de jaren veertig werden ook de dorpen veroverd die verder het binnenland in lagen, waardoor de onderlinge oorlogen stopten. Om dit te kunnen doen was er een legertje op de been gebracht van een paar honderd Europeanen, aangevuld met ongeveer 1000 inheemse soldaten uit de dorpen die al eerder onder VOCgezag waren gekomen. Ds. Robertus Junius, die in 1629 naar Formosa kwam en later Candidius opvolgde, was bevelhebber van het legertje en kreeg de bijnaam "vechtdominee". Alleen de dorpen in de bergen aan de oostkant van het eiland werden niet door hem bereikt. Zij bleven zelfstandig en ook nu nog wonen daar de meeste leden van de oorspronkelijke bevolkingsgroep.


Fort Provintia

Sedert 1624 was er op Formosa een gouverneur aangesteld, die zetelde in Fort Zeelandia. De gouverneur was voorzitter van de Raad van Formosa. De Raad bestond verder uit drie opperkooplieden, de commandant van het garnizoen en een secretaris. Daarnaast was er een Raad van Justitie, waarin naast de gouverneur en de opperkooplieden ook de dominees zitting hadden. Later werd nog een College van Schepenen opgericht om de wet te kunnen handhaven in de steeds groter wordende stad. Ieder dorp had een eigen dorpshoofd, die een keer per jaar bijeenkwamen tijdens zogenoemde landdagen. Die landdagen waren vooral bedoeld om de machtsverhoudingen nog weer eens te benadrukken en de gehoorzaamheid van de dorpshoofden zeker te stellen.
De Chinezen hadden een eigen hiërarchisch systeem. Hun hoofdmannen, meestal rijke kooplieden, zorgden ook voor de belastinginning en werden cabessa's genoemd. Vanaf 1645 was er een college van tien cabessa's. Omdat de Nederlanders te allen tijde wilden voorkomen dat de Chinezen zich met de inheemse bevolking zouden gaan bemoeien en er een verbond tussen beide bevolkingsgroepen zou ontstaan dat zich tegen hen zou kunnen keren, werd het zendingswerk onder de Formosanen aangemoedigd in de hoop hen zo aan zich te kunnen binden
De predikanten hadden door het zendingswerk veel contact met de inheemse bevolking. Ze spraken veelal ook de taal, in ieder geval van de dorpen rond Zeelandia. Veel Formosanen hebben zich laten bekeren. Bij het zendingswerk werden de predikanten bijgestaan door "krankenbezoekers" of "ziekentroosters" en door schoolmeesters. Deze laatsten waren vaak soldaten van de VOC, die een aparte opleiding hadden gehad om de dorpelingen te leren lezen en schrijven. Het waren ruwe binken en in de verslagen wordt dan ook regelmatig melding gemaakt van machtsmisbruik en drankzucht. Sommigen zijn daar ook voor gestraft, zoals blijkt uit de dagregisters die op het kasteel Zeelandia werden bijgehouden en die bewaard zijn gebleven.
De predikanten kregen naast hun zendingswerk ook nog taken toebedeeld van meer ambtelijke of politieke aard. Ze traden op als bevelhebber van het leger en als tolk, ze organiseerden de locale landbouw en ze hielden zich bezig met rechtspraak. Ze kregen daarvoor weliswaar extra betaald, maar de meesten vonden de combinatie van taken niet prettig en soms zelfs onverenigbaar. Uiteindelijk werden de bestuurlijke taken vanaf 1651 niet meer aan predikanten toebedeeld, maar uitsluitend aan "politieken". In de jaren 40 van de 17de eeuw nam het aantal Chinezen op Formosa sterk toe door oorlogsactiviteiten op het vaste land. Aanvankelijk was dat de VOC niet onwelgevallig in verband met extra belastinginkomsten, maar het versterkte uiteindelijk ook de onrust onder deze bevolkingsgroep. Een aantal Chinezen wilden van die hoge belasting af en er ontstond verzet. Dat leidde in 1652 uiteindelijk tot een opstand onder leiding van een cabessa, die door de Nederlanders Fayet genoemd werd. Die opstand werd hardhandig neergeslagen: er kwamen zo'n 4000 Chinezen bij om het leven.
En er was nog een ander probleem ook waarvan de gevolgen zichtbaar werden. Langzaam slibde namelijk de haven van Zeelandia dicht en werden fort en stad moeilijker bereikbaar voor grote schepen. Wat dat betekent voor een handelsnederzetting laat zich makkelijk raden. Om de toekomst beter toegerust tegemoet te kunnen zien en om opstanden het hoofd te kunnen bieden, bouwde men tegenover Zeelandia een tweede versterking, fort Provintia. Met kleine bootjes werd een veerdienst onderhouden tussen de beide plaatsen.

Net zo min als Zeelandia ligt Provintia inmiddels nog aan het water. De resten van het fort liggen nu midden in Tainan. De muren van het oorspronkelijke fort zijn grotendeels bewaard gebleven, maar liggen nu onder de grond en zijn slechts gedeeltelijk opgegraven. Wanneer we de poort in de rode muur doorgaan, zien we een beeldengroep van drie fiere Chinezen en een westerling met gebogen hoofd . Het ligt voor de hand om te denken dat een van de Chinezen Coxinga is en dat de onderdanige westerling een zojuist verslagen Nederlander symboliseert, maar we vinden nergens een mededeling die dat kan staven. Ook ons engelstalige informatieboek wijdt er geen woorden aan.

Coxinga was echter uiteindelijk degene die de Nederlanders uit Formosa verdreef en hij is zo'n beetje een nationale held in Taiwan. Zijn eigenlijke naam is Cheng Chengkung, maar hij is algemeen bekend geworden onder de verbastering van zijn Fujianese naam. Zijn vader heette I-kwan of Equan. Equan werkte aanvankelijk voor de VOC, maar bouwde als piraat een eigen militaire macht en een handelsimperium op. Zijn invloed in het gebied werd zo groot, dat zowel de Chinese regering als de VOC voor hem beducht werd en met hem probeerde te onderhandelen. Dat leidde ertoe dat Equan in opdracht van de Chinese overheid zijn collega-piraten ging bestrijden waardoor zijn militaire macht in het gebied echter alleen nog maar toe nam. Toen ze niet in staat bleek hem te verslaan, moet de Chinese regering gedacht hebben dat het dan maar het beste was om hem voor zich te winnen. Ze benoemden hem tot oppermandarijn en keizerlijk admiraal van het kustgebied. Vandaaruit regeerde Equan de zee, tot er een kentering in zijn positie kwam begin jaren '40. Vanuit Mandsjoerije waren de Mandsjoes China binnengevallen en versloegen de Ming-dynastie. Equan, die aanvankelijk partij trok voor de Ming, koos eieren voor zijn geld en sloot zich aan bij de Mandsjoes. Maar die vertrouwden hem niet meer en namen hem gevangen. Dat is het moment waarop zijn zoon Coxinga in beeld komt. Hij nam de macht van zijn vader over en bond de strijd aan met de nieuwe Mandsjoe-heersers. Daardoor werd zijn invloed in het gebied nog groter dan die van zijn vader al was geweest. De Nederlanders sloegen die ontwikkelingen met argusogen gade. Zij waren er niet gerust op dat Coxinga zijn gebied niet uit zou willen breiden met delen van Formosa. Het eiland had namelijk een heel strategische positie op de handelsroutes in Zuidoost Azië. Geruchten deden de ronde over een op handen zijnde inval en velen zagen hem ook als het brein achter de Chinese opstand onder aanvoering van cabessa Fayet in1652. Uiteindelijk besloot Gouverneur Generaal Maetsuyker vanuit Batavia een jacht naar Formosa te zenden. Hij stuurde bovendien een bericht naar het bestuur van de VOC in Holland, de Heren XVII. Maetsuyker besloot verder om een gezantschap naar Peking te sturen in een nieuwe poging om handelsbetrekkingen te openen met China. Onder de Ming-dynastie was dat steeds mislukt, maar de komst van de Mandsjoes opende wellicht nieuwe mogelijkheden nu de dreiging van Coxinga steeds duidelijker werd in de regio. Door het feit dat hij hun gezamenlijke vijand was moet de Gouverneur Generaal de kans op succes ditmaal groot geacht hebben. Pieter de Gooyer en Jacob Keyzer gingen in 1655 met een vloot op weg naar Kanton . Na een tocht die uiteindelijk twee jaar in beslag heeft genomen en die omgeven was van Chinese protocollen en rituelen bereikten zij in 1657 Peking. Maar helaas, ook dit keer bleef resultaat uit. Het werd de compagnie toegestaan om in het vervolg een maal per acht jaar tribuut komen brengen aan de Mandsjoe-heersers! Vaker hoefde niet omdat ze van zo ver kwamen. Maar dat 'welwillende' gebaar stond in geen verhouding tot wat het gezantschap voor ogen had gehad en zij maakten rechtsomkeer met lege handen. Coxinga stelde de toenadering tussen de Nederlanders en de Mandsjoes niet op prijs en maakte zijn positie duidelijk. Hij legde in 1655 beslag op alle schepen in Fujian die op Formosa voeren, waardoor de handel grote schade leed. De Chinezen leden echter eveneens schade, want de Nederlanders haalden inmiddels de zijde voor export naar Europa niet meer uit China maar uit Indochina en Bengalen. De handelsboycot werd in 1657 beëindigd, maar de oorlog op het vaste land ging nog in alle hevigheid door tot 1660, toen Coxinga een zware nederlaag werd toegebracht door de Mandsjoes. Hij behield alleen nog zijn vloot en ging op zoek naar een nieuwe thuishaven: Manilla en Formosa kwamen in aanmerking….. In Zeelandia realiseerde men zich de dreiging. Er werden graanvoorraden aangelegd en Gouverneur Frederik Coyett verzocht Batavia om hulp. Daarop werd vechtjas Jan van der Laan gestuurd met een vloot om na te gaan hoe ernstig de situatie was. Maar Jan stond bekend om zijn eigenwijze karakter. Hij had weinig belang bij Formosa en probeerde liever Macao te veroveren. Uiteindelijk keerde hij naar Batavia terug zonder iets bereikt te hebben, niet in Formosa en niet in Macao.

Coxinga in zijn heiligdom
In Batavia begon men inmiddels te twijfelen aan de ernst van de situatie en Frederik Coyett verloor hun steun. Toch was die steun hard nodig, want Formosa was bij een aanval moeilijk te verdedigen vanwege de lange en grillige kustlijn. En Zeelandia zelf was ook verre van goed toegerust wanneer er een aanval of een belegering zou komen. Men had namelijk het fort uitgebreid en een aantal pakhuizen beter beschermd, maar de verdediging werd daardoor bemoeilijkt en het fort zelf was daarmee dus ernstig verzwakt. Toen eind april 1661 de invasie een feit werd moesten de Nederlanders dan ook machteloos toezien. Zij waren bovendien met veel te weinig mensen en middelen tegenover de enorme Chinese overmacht en konden weinig uitrichten tegenover de belegering van negen maanden die volgde.
Buiten het kasteel waren de dominees en schoolmeesters gevangen genomen door volgelingen van Coxinga. Onder hen was ds. Anthonius Hambrouck met een deel van zijn gezin. Hij werd door Coxinga naar het fort gestuurd om de mensen daar de eis tot overgave over te brengen. In het fort waren twee van zijn kinderen, die hem smeekten vooral niet terug te gaan, maar plichtsgetrouw als hij was ging hij wel naar Coxinga terug. Het afscheid dat hij van zijn dochters nam is later herhaaldelijk door schilders op het doek vastgelegd. Het moet ook wel zeer heroïsch zijn geweest, vooral wanneer je bedenkt dat hij zijn eigen gruwelijke dood daarmee tegemoet ging.
Hoewel men in Batavia inmiddels zeer anti-Coyett was en men hem zelfs had ontslagen, zag men daar nu eindelijk de ernst van de situatie in. Er werden hulptroepen en goederen gestuurd, maar dat richtte weinig meer uit. Sommige Nederlandse soldaten deserteerden en een sergeant verschafte Coxinga informatie over de zwakheden van het fort. De toestand was toen helemaal onhoudbaar geworden en in 1662 volgde de capitulatie.

Tainan is een stad van tempels en er is er natuurlijk ook een aan Coxinga gewijd. Op onze speurtocht naar herinneringen aan het Nederlandse verblijf hier willen we daar natuurlijk ook een kijkje gaan nemen. Er moet een museum bij zijn en we zijn benieuwd of we daar iets interessants zullen aantreffen. Het complex dat aan Coxinga gewijd is, is ruim opgezet en bestaat uit meerdere gebouwen. Ondanks dat ook hier vandaag op de verjaardag van Chiang Kai-shek veel bezoekers zijn, heerst er een opvallend rustige sfeer. In het hoofdgebouw staat een groot beeld van de Chinese veldheer. In het museum ernaast vinden we echter in eerste instantie geen zaken die iets met hem van doen lijken te hebben. Maar op de tweede verdieping verandert dat. Hier zien we een scroll met een afbeelding van Coxinga, die we al vaak in boeken hebben gezien. Ook is er een slecht geschilderde kopie van een schilderij waarop ds. Hambrouck afscheid neemt van zijn dochters en zijn er prenten van de oorspronkelijke Formosaanse bevolking.
Maar wat echt interessant is, is een ingelijst document, geschreven door een Formosaan aan een Chinees rond 1850. Dit document is namelijk geschreven in westers schrift en niet in karakters, terwijl de algemene voertaal op Taiwan toen al eeuwenlang het Chinees was! Het Chinese onderschrift bij het document vermeldt dat de kennis van het Romeinse alfabet overgeleverd was van vader op zoon sedert de aanwezigheid van de Nederlanders. En blijkbaar bestond die kennis dus twee eeuwen na hun vertrek nog steeds. Het is een wat naargeestig museum. We gaan naar buiten en komen langs een koffieshop. Anders dan in Nederland zien koffieshops in Taiwan er meestal vrij chic uit en verkopen ze alleen koffie en thee. Deze koffieshop heeft geen Engelstalige menukaart, maar we maken duidelijk dat we thee willen. En geen modieuze ijsthee, maar gewone, warme Chinese thee. Er worden ons vervolgens twee glazen potten gebracht met geurige thee met daarin hele stukken vers fruit. Gewone oolong thee is hier blijkbaar niet trendy genoeg.
Poster Lite theme by ThemeFlood