DAYAK under pressure
Alishan

Van Tainan gaan we met de bus naar Alishan. Alishan ligt in de bergen ten noorden van Tainan en is een populaire vakantiebestemming voor Taiwanezen. De weg is aanvankelijk erg saai, maar op het moment dat we de bergen ingaan verandert dat snel. Lange hangbruggen zweven over afgronden voor ons. De hellingen van de dicht bij elkaar staande bergen zijn heel weelderig begroeid. We zien veel bamboe, maar ook klokwinde, varens en fluweelbomen. Er groeien enorme kerststerren: grote struiken die nog slechts in de verte lijken op de planten die je bij ons in december overal in de vensterbanken ziet. Tussen deze wilde planten zijn er plantages. Op de lager gelegen hellingen bananenplantages en theeplantages naarmate we hoger komen en het kouder wordt.
Het gebied rond Alishan is een natuurreservaat. Er zijn verschillende gemarkeerde wandelroutes om de omgeving te verkennen. Het pad dat wij kiezen voert ons langs een prachtige vijver, een botanische tuin, langs allerlei heilige en minder heilige bomen en naar twee tempels. Af en toe schijnt de zon een beetje, maar veelal is het mistig. Alle schilderachtige plekjes en mooie oude boomstronken lijken daardoor extra mysterieus. Ze hebben ieder een naam gekregen, een eeuwenoude Chinese traditie die ook in de Feng Shui een belangrijke rol speelt. Door een mooi doorkijkje te voorzien van een titel of een passende spreuk, trainde men zich in het in zich opnemen en waarderen van alle aspecten van zo'n plek. En toevallige passanten en onoplettende wandelaars worden meteen attent gemaakt op het bijzondere van de plaats.

Alishan is eigenlijk één grote Chinese tuin

Onderweg passeren we groepjes wandelaars, vrijwel steeds Taiwanezen en af en toe een enkele Japanner. Tegen vijf uur in de middag zakt de zon achter de bergen en wordt de lucht vrij helder. We kijken neer op een deken van wolken in de verte. Langzaam dalen we de berg af en gaan we terug naar het hotel voor een extra dikke trui. Het koelt namelijk behoorlijk af nu het donker wordt. De dikke gewatteerde deken die op de bedden in ons hotel ligt, blijkt geen overbodige luxe te zijn. Om half vijf in de ochtend worden we gewekt door de receptionist van het hotel in verband met de zonsopgang op de Chushan. Dat is blijkbaar de standaard procedure hier in het hotel, maar we hadden al besloten de zonopkomst te laten voor wat hij is. We gaan later op de morgen wel van het uitzicht genieten. Na een ontbijt met stoombroodjes en thee klimmen we langzaam omhoog. Er staan overal lantaarnpalen voor alle vroege vogels en je kunt je voorstellen hoe Chinezen al eeuwenlang langs dit pad omhoog klimmen. Chinezen zien graag massaal de zon opkomen, zodat er op de top speciale terrassen voor zijn aangelegd. Maar nu is het hier helemaal verlaten.

Ten noorden van Alishan ligt de Apenrots. De treinrit er naar toe gaat langs steile afgronden en over smalle bruggetjes. Bij de rots is een wandeling uitgezet, ook weer via een geplaveid pad met veel traptreden. We hebben een uur voordat de trein weer vertrekt en we lopen dus samen met onze Taiwanese medepassagiers in een lange optocht. Erg spannend is het niet, maar er zijn een paar spectaculaire vergezichten. Alishan is eigenlijk één grote Chinese tuin. Je moet hier niet naar toe komen om een wildernistrek te maken, dat doen de Taiwanezen ook niet. Hier wandel je in een mooi, min of meer natuurlijk, park. De natuur is hier getemd, zoals bonsai getemd wordt. Alles is georganiseerd en in banen geleid. En dat zal waarschijnlijk op veel plaatsen in Taiwan zo zijn, want het eiland is of dichtbevolkt, of onherbergzaam en dus ontoegankelijk. Binnen niet al te lange tijd is iedereen terug op het stationnetje en wordt er op het perron thee geschonken. De thee is getrokken van gemberwortel en wordt gedronken met veel suiker.

wegwijzer naar de Apenrots

Het stationnetje ligt midden tussen de bergen. Zo laat in de middag komt er daarom weinig zon meer en koelt het snel af, maar van pittige gemberthee word je snel warm van binnen. Afgezien van de smalle spoorlijn, lopen hier geen paden. De hellingen zijn dicht begroeid met bomen en struikgewas, dat er ondoordringbaar uitziet. De Duitser Albrecht Herport, die in 1661 op Formosa was in dienst van de VOC, had in die tijd al dezelfde indruk. In zijn reisverslag schrijft hij: "Deß Morgens [-----] fiengen wir an den Berg auffzusteigen, welches vns wegen der gähe nicht were müglich gewesen, wann wir vns nicht an dem kurtzen Gestäud hätten halten können".
Albrecht Herport was op 29 mei 1659 uit Nederland vertrokken aan boord van het schip Malacca. Hij maakte deel uit van een 350 man sterke troepenmacht in dienst van de VOC en op weg naar de bezittingen in de Oost. Ze voeren via Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika, waar nieuwe proviand ingeslagen werd voor de tweede helft van de tocht. In december, tussen Kerst en Nieuw Jaar, zette hij voet aan land in Batavia op Java, het Aziatische bestuurscentrum van de VOC.
In juni 1660 wordt in Batavia een vloot uitgerust van dertien schepen. Albrecht Herport gaat aan boord, samen met zeshonderd andere soldaten en hun officieren, onder aanvoering van Jan van der Laan. Zelf heeft Albrecht echter de indruk dat de troepenmacht wel twaalfhonderd man sterk is. Niet iedereen zal Formosa bereiken, want onderweg wordt de vloot overvallen door een zware storm. Voor Macao, dat van der Laan eigenlijk graag had willen veroveren, worden de verliezen geteld: drie schepen ontbreken, het vlaggenschip dat de oorlogsvoorraden aan boord heeft is vergaan en de rest heeft ernstige averij opgelopen. En daar bovenop is ook nog eens de helft van de manschappen ziek. Van der Laan gaat met een sloep van schip tot schip om de situatie in ogenschouw te nemen. Hij besluit geen aanval op Macao te riskeren in deze deplorabele toestand, maar rechtstreeks naar Formosa te varen om daar de schade te herstellen en de mannen rust te geven.
Op 5 oktober 1660 ziet Albrecht voor het eerst de hoge bergen van Formosa aan de horizon. En een paar dagen later zeilt de vloot de haven van Tayouan binnen, waar ze nog een van de vermiste schepen aantreffen. Op dat moment is Frederik Coyett gouverneur van Formosa. Hij verwelkomt Jan van der Laan op het eiland en geeft opdracht om de doodzieke soldaten, inmiddels zo'n 600, van boord te halen en te verplegen. Nog maar nauwelijks bekomen van de zware stormen en passaatwinden rond Formosa, krijgt Albrecht een maand later, in januari 1661, met een ander destructief natuurverschijnsel te maken. "Deß Morgens früh vmb die sechßte stund, fieng der Erdboden erstlich an sich zuerschütteren, vngfar bey einer halben stund lang, daß man nicht anders vermeinte, als daß sich das Erdreich zerspalten werde, darvon 23. Häuser in der Vorstatt vmbgefallen vnd die Festung Seelandia von einem orth zu dem anderen gespalten" De volgende drie uren blijft de aarde bewegen als een schip op de golven. Albrecht beschrijft in zijn aantekeningen hoe de zeespiegel rijst en hoger lijkt te zijn dan het land. Misschien is hij wel getuige geweest van een tsunami- vloedgolf . Volgens de locale Chinezen, die hij om een verklaring vraagt, ontstaan de bevingen echter doordat er hevige stormen binnen in de aarde woeden die geen weg naar buiten kunnen vinden. Albrecht vindt dit moeilijk te geloven en beschouwt het zelf eerder als een Godswonder
.

Uitzicht op de berg Chushan bij Alishan

Op 14 februari 1661 gaat Albrecht Herport met tweehonderd anderen weer naar zee, dit keer voor een korte tocht van vier dagen in zuidelijke richting vanaf Tayouan. De manschappen worden aangevuld met mannen van de locale bevolking uit de omgeving van Zeelandia, die over land naar het zuiden lopen. Er wordt een strafexpeditie georganiseerd onder aanvoering van David Harthouwer, tegen de bergbewoners die in onmin leven met de bevolking langs de kust en die volgens Albrecht bij tijd en wijle al plunderend vanuit hun bergdorpen afdalen en aan de kust veel schade aanrichten. Verkenners worden de bergen in gestuurd en melden bij terugkomst " daß die Wegen sehr eng vnd vberal mit grossen Steinen behänget, die mit kleinen Rotting oder Canen angebunden waren, welche sie, wann Volck hinauff begehrt, abhawen" , zodat de losgekapte stenen het smalle pad afrollen en alles op hun weg verpletteren.

De troepen marcheren overdag de bergen in en bivakkeren 's nachts langs riviertjes, onderwijl uitkijkend naar heimelijke overvallen of hinderlagen van de vijand. De derde dag moet er echt geklommen en geklauterd worden. Die klus is zwaar in de tropische hitte. Velen hebben in de middag al hun hele watervoorraad verbruikt en krijgen een onsterfelijke dorst. Daar komt nog bij dat twee veldkanonnen de berg op gesleept moeten worden, om daarmee de vijand aan te kunnen vallen. Dat zware werk wordt echter aan de locale troepen overgelaten, die daar volgens Albrecht ook veel geschikter voor zijn "weilen sie deß Bergsteigens gewohnt waren" . De westerse soldaten sterven allemaal bijna van de dorst en uiteindelijk stuurt Harthouwer een aantal locale manschappen weer helemaal terug naar de rivier om water te halen. De rest klimt langzaam door naar de top, maar komt nergens water tegen. Het loopt tegen middernacht wanneer iedereen boven is en het kamp opgeslagen kan worden. Zo dicht bij de vijand, die aan de andere kant van de berg woont, mag echter niemand gaan slapen.
De volgende morgen is het bergdorp voor het eerst te zien. De huizen zijn gemetseld van zwarte stenen platen, waarvan er ook een muur om het hele dorp staat. De inwoners hebben zich in de woningen verschanst en wachten de soldaten op met pijl en boog in de aanslag. Het veldgeschut wordt in stelling gebracht, de trom wordt geslagen en de trompetten schallen. De bergbewoners schrikken zich een ongeluk van dit spektakel en beginnen te schreeuwen. Een aantal wordt neergeschoten, maar de rest rent hun woningen uit en vlucht weg over de muur de berg op. Een bootsgezel, die vanwege de hevige dorst achtergebleven is met wapen en munitie, wordt door hen gedood en in stukken gereten. Albrecht ziet hoe het veroverde buskruit door de bergbewoners op de aarde wordt gestrooid, alsof ze verwachten dat er uit dit zaad nog iets moois zou kunnen groeien. Ze overmeesteren ook nog een van de veldkanonnen, steken het in brand, maar laten zich in paniek ter aarde vallen wanneer het afgaat. In de huizen vinden de soldaten een drank, die volgens Albrecht massicau genoemd wordt. Hij beschrijft dat het gemaakt wordt van rijst en vervolgens een paar jaar begraven wordt voor het gebruikt kan worden. Verder zijn er gedroogde wortels en varkens- en hertenvlees, allemaal bewaard onder de grond en gekruid met een soort boomschors.Albrecht treft er ook doodshoofden aan, herinneringen aan grote daden van de heer des huizes of van zijn voorvaderen. Volgens Albrecht worden ze bij feestelijke gelegenheden als drinkbeker gebruikt.

Replica van een muur met doodshoofden in het Formosa Aboriginal Culture Park

De troepen blijven drie dagen in het dorp, verbranden dan de huizen en gaan terug. Wanneer ze achterom kijken zien ze hoe de bergbewoners terugkeren naar hun dorp en hoe ze proberen om het vuur te doven.
Terug aan de kust krijgen de soldaten als beloning voor hun goede gedrag twintig potten massicau.
In maart gaat Jan van der Laan met drie schepen van zijn oorspronkelijke vloot terug naar Batavia. Op Formosa heeft hij weinig gedaan. De aanval op Macao, waar zijn belangstelling vooral naar uitging, was mislukt en een nieuwe poging daartoe ziet gouverneur Coyett niet zitten. De achtergebleven manschappen worden verdeeld over de verschillende garnizoenen op Formosa. Albrecht Herport blijft in Zeelandia, waar hij de belegering meemaakt en de capitulatie. In maart 1662 vertrekt hij naar Batavia, vanwaaruit hij nog verschillende reizen maakt naar India en Ceylon. Op 23 mei 1668 is hij terug in Amsterdam.
Poster Lite theme by ThemeFlood