DAYAK under pressure
Formosa Aboriginal Cultural Park

Alle wegen in Alishan gaan òf steil omhoog òf steil naar beneden. Een serie trappen voert naar het station waar de trein nemen naar Chia'mi. Het is een kleine trein: drie wagons met één rij van twee stoelen en één rij met één stoel. De diesellocomotief duwt en trekt beurtelings, wanneer we zigzaggend de berg afdalen. We passeren verschillende klimaatzones: boven is het gematigd, met veel naaldbomen en coniferen, maar naar verloop van een uur verandert dat in een subtropische begroeiing van dichte bamboebossen en boomvarens met daartussen azalea's, hortensia's, varens en orchideeën. Nog verder naar beneden wordt het nog tropischer met bananenbomen en palmen. En onderweg natuurlijk ook weer overal plantages met theestruiken voor de oolong thee. De spoorlijn ligt hier al vanaf het begin van de twintigste eeuw en de rit is af en toe zeer spectaculair.
Tegen het einde van de middag bereiken we Chia'mi, waarvandaan we verder willen naar Ershui, waar we overstappen op de avondtrein naar Shuili. En van Shuili gaan we de volgende morgen met de bus verder naar Puli, waar in de buurt een groot openluchtmuseum ligt, het Formosa Aboriginal Cultural Park.

Het Formosa Aboriginal Culture Park is een groot openluchtmuseum dat geheel gewijd is aan de cultuur van de oorspronkelijke bevolking van Taiwan. Er zijn reconstructies van de huizen en dorpen van de verschillende stammen te zien, er is kunst, er is muziek en er zijn demonstraties van oude ambachten.

Yami-woning in het Formosa Aboriginal Culture Park

We lopen de uitgezette route langs negen aboriginal dorpen. Er zijn weliswaar tien verschillende stammen, maar twee ervan (de Tsou en de Thao) worden vertegenwoordigd in één dorp. We beginnen bij de Yami. Zij komen van het eiland Lanyu, of orchideeën-eiland, zo'n zestig kilometer voor de zuidoostkust van Taiwan. In 1989 is er een volkstelling gehouden, waarbij vastgesteld werd dat er op dat moment 4.285 personen tot de Yami behoorden. Zij wonen verdeeld over vier dorpen en ze leven vooral van visvangst en van landbouw. Onder een rieten afdak staat een fijn beschilderde ranke boot.met hoge punten aan de voor- en achterkant, waarmee Yami-mannen de zee opgaan om te vissen. Ook de woningen hebben een rieten dak, dat rust op een lage muur van keien. De voorzijde van een van de huizen is beschilderd met voorstellingen die wijzen op verbondenheid met de zee. We zien een gestileerd golvenpatroon en een serie walvisachtige vissen.
Dan komen we bij het dorp van de Atayal, een volk uit de bergen van Noord en Centraal Taiwan. In 1989 behoorden nog ruim 78.000 mensen tot dit volk. We stuiten hier op een muur met daarin "planken" van horizontaal geplaatste platte stenen. Op die platte stenen staan (kopieën van?) doodshoofden en meteen komen de belevenissen van Albrecht Herport weer boven. Beschreef die immers niet hoe hij doodshoofden aantrof in het bergdorp dat de strafexpeditie moest ondergaan? Dat dorp moet weliswaar wat zuidelijker gelegen hebben, maar wellicht is er toch wel enige culturele verwantschap tussen de verschillende bergvolken. De Tsou en de Thao zijn veel kleiner in aantal. De Tsou alleen tellen nog geen zesduizend mensen. In hun gezamenlijke dorp is midden in een meertje een muziektheater gereconstrueerd. Vooral de Thao namelijk zijn bekend om hun muziek. Zij zingen op de maat van het gestamp van grote en kleine houten staven op een grote platte steen. Vlak bij het theater, aan het meer, wordt een traditionele lunch geserveerd: rijst in een stuk bamboe dat op het vuur gestoomd is. Er zijn niet zoveel toeristen, zo op een weekdag buiten het seizoen, maar er lopen wel overal mensen in klederdracht. Het zou heel goed kunnen zijn dat die zelf tot de Thao behoren, want volgens mij hebben velen Polynesische gelaatstrekken. Ook in de andere dorpen zien we traditioneel geklede mensen.


Thao-muzikanten

Wanneer we het Bunundorp binnenlopen herkennen we plotseling opnieuw een scène uit het verhaal van Albrecht Herport: onder de palmbomen staan huizen die deels opgetrokken zijn uit grote platte stenen of die met stenen platen ommuurd zijn. Zo zagen de woningen in Albrechts dorp er ook uit. Mogelijk was dat dus een Bunundorp. Het zou kunnen, want de Bunun wonen in het centrale bergland van Taiwan. Ze telden in 1989 ruim 35.000 mensen en vormen qua omvang nu het vierde van de tien oorspronkelijke bevolkingsgroepen. De totale oorspronkelijke bevolking bestaat uit ongeveer 300.000 mensen. De Bunun zelf zijn op hun beurt weer verdeeld in zes verschillende stammen. Onder hen het Chunshe volk, dat zich lang geleden vestigde in de buurt van het huidige bergdorp Tungpu, vlak bij Alishan. Tungpu ligt op 1120 meter hoogte en is het vertrekpunt voor vele klimexpedities, vooral naar Yu Shan, of Jade-berg, de hoogste berg van Taiwan. Door de geografische ligging van hun woonplaats ontwikkelden deze Bunun zich tot uitstekende bergbeklimmers.
Tijdens de Japanse bezetting werd Taiwan systematisch in kaart gebracht. Omdat het eiland voor het grootste deel uit bergen bestaat, werden de sterkste mannen van de locale bevolking min of meer gedwongen om te assisteren als dragers en gidsen. Ze moesten bakens de bergen in dragen ten behoeve van de landmetingen en sjouwden met lasten van wel 90 kilogram op hun rug. Na de Japanse bezetting in 1945 werden de landmetingen overgenomen het Taiwanese Bosbeheer en door de bergsportverenigingen. Deze organisaties maakten eveneens gebruik van locale gidsen en dragers om hen te assisteren. Er deed zich nu een nieuwe carrièremogelijkheid voor de locale bevolking voor. Het beklimmen van bergtoppen voor je plezier raakte overal ter wereld in zwang. Zo ook in Japan, waar expedities uitgerust werden naar onder andere de top van de Yu Shan. De Bunun uit Tungpu werden gerekruteerd als dragers. In de jaren veertig was er inmiddels een echt pad ontstaan naar de top van Yu Shan en op de belangrijkste punten was zelfs politie gestationeerd ter bescherming van de bergbeklimmers. Maar het duurde nog tot de jaren zestig van de vorige eeuw alvorens bergbeklimmen op grotere schaal beoefend werd. De Taiwanese economie zat in de lift, dus men had meer geld te besteden om expedities uit te rusten. Er werd een aantal bergsportverenigingen opgericht en in de media werd er relatief veel aandacht aan besteed. De populariteit van het klimmen bereikte zijn hoogtepunt in de jaren tachtig. De Bunun uit Tungpu waren toen inmiddels uitgegroeid tot de meest gevraagde expeditieleden. Zij hadden de naam verantwoordelijk en betrouwbaar te zijn en hadden bovendien veel ervaring. Een van hun speciale vaardigheden was, en is nog steeds, het vinden van water in de bergen. Albrecht Herport beschreef al van wat voor onschatbare waarde zo'n kwaliteit is wanneer je de bergen in gaat.

De Bunun worden momenteel ook veel gevraagd voor zoektochten in de bergen en voor reddingswerk, wanneer er klimmers in moeilijkheden komen. Er zit echter ook een schaduwzijde aan het werk in de bergen. Doordat de dragers in het verleden enorme lasten hebben moeten tillen, zijn er nu veel oudere Bunun-mannen met ernstige rug- en knieproblemen. De meeste moderne Bunun voelen er echter weinig voor om de bergen te verlaten en in de stad te gaan wonen, zoals andere bergvolken wel gedaan hebben. Ze proberen daarentegen hun leven ter plaatse te ontwikkelen. De klimactiviteiten nemen echter gestaag af en de vraag naar dragers en gidsen dus eveneens. Daarnaast neemt het aantal theeplantages en boomgaarden met fruitbomen op grote hoogte toe. Die kunnen een bedreiging gaan vormen voor de weelderige plantengroei in de bergen en daarmee voor het hele bergklimaat. Rond de Yu Shan is nu echter een nationaal park ontstaan, zodat deze ontwikkelingen in de gaten gehouden kunnen worden. Veel Bunun hebben werk gevonden in het natuurgebied binnen het nationale park. Het percentage van hen dat momenteel echter nog als professionele gids mag werken is heel klein. De meesten beschikken namelijk, ondanks hun grote praktische kennis en vaardigheden, niet over een relevante opleiding en de juiste diploma's.

Iets verder naar het zuiden dan de Bunun wonen de Rukai. Ook in hun dorp zien we dat in de huizen grote platte stenen worden verwerkt. Geografisch zou het dus ook heel goed mogelijk zijn dat Albrecht Herport in 1661 niet in een Bunundorp maar in een Rukaidorp was. De woningen van de Rukai zijn onder meer versierd met prachtig houtsnijwerk met afbeeldingen van grote gestileerde mannenfiguren. Dan komen we bij de Paiwan. Volgens onze folder wonen ook zij in de zuidelijke berggebied. Net als de Rukai versieren de Paiwan hun huizen met grote gestileerde mannenfiguren. Alleen zijn ze hier geschilderd met veel blauwe tinten. Sommigen hebben een hoofdtooi van veren en dragen een militair-ogend uniform. Wie weet is daar een verwijzing naar militaire expedities in het verleden. De Puyuma wonen aan de oostkant van Taiwan. Zij zijn verdeeld in acht groepen en wonen in acht dorpen, die weliswaar taal en gewoontes gemeen hebben, maar elk een zelfstandige eenheid vormen. In tegenstelling tot de andere dorpen in het museum zien we hier een mannenhuis, waar jonge mannen vroeger hun oorlogstraining kregen en waar alle belangrijke aangelegenheden besproken werden.

woning opgetrokken uit grote platte stenen

Wanneer we verder lopen naar de houten woningen van de Saisiat, een kleine groep mensen uit de centrale bergen, komen we langs een paar kleine lemen huisjes met een rieten dak. Volgens het bordje bij de woningen zijn het reconstructies van de huizen van Inibs, traditionele priesteressen. Ds. Candidius beschreef in 1646, toen hij weer terug was in Nederland, in een verhandeling onder meer de godsdienst van de locale bevolking en het verzet dat de Inibs boden tegen de zendingsdrang van de christelijke Nederlanders. De Formosanen kenden meerdere goden, maar twee van hen waren het belangrijkst. Tamagisanhach woonde in het zuiden en was de schepper van de mensen. Hij maakte ze mooi en gaaf. Hij was getrouwd met Taxankpada, die in het oosten woonde. Wanneer het onweerde en de donder klonk in het oosten, dan zeiden de Formosanen dat Taxankpada haar man toeriep dat het te droog was in het land en dat hij regen moest sturen. Wat hij dan vervolgens ook meteen deed. Tamagisanhach's tegenpool woonde in het noorden en heette Sariafingh. Wat Tamagisanhach mooi maakte, maakte hij lelijk en pokdalig.
Dit pantheon werd vooral door vrouwen aanbeden. Tamagisanhach was de machtigste van hen. Zijn hulp werd vaak ingeroepen tegen Sariafingh. Verder zijn er ook nog twee oorlogsgoden bekend, Talafula en Tapaliape. Zij werden vooral geëerd door de mannen. Het was de taak van de Inibs om de goden aan te roepen en om hen offers te brengen, zoals een geslacht varken, gekookte rijst of een vat met drank. Wanneer ze de goden aanriepen raakten de Inibs in een trance, terwijl de omstanders huilden en schreeuwden. Na ongeveer een uur klommen de Inibs dan op het dak en richtten een lange monoloog tot de goden. Het was ook de taak van de Inibs om allerlei belangrijke voorspellingen te doen zodat de dorpelingen daar rekening mee konden houden in hun dagelijks leven en men kon ook een beroep op hen doen voor het uitbannen van kwade geesten. Candidius hoopte met overredingskracht deze Inibs voor het christendom te winnen, maar dat lukte lang niet altijd. Sommigen namen uiterlijk de nieuwe waarden wel aan, maar er waren er ook die hem uitdaagden maar eens te laten zien wat zijn god meer kon dan die van hen. Een Inib stelde hem voor dat een gezin zou worden bekeerd, waarna dat gezin volgens de christelijke waarden zou gaan leven. Wanneer de gezinsleden dan de volgende jaren geluk en overvloed zouden kennen, dan zouden de overige gezinnen zich ook laten bekeren. En mocht het met die overvloed niet meteen lukken, dan wilde men eventueel ook wel genoegen nemen met het aanschouwen van een opzienbarend wonder.
Candidius beschrijft dat het ook de taak van de Inibs was om de wensen van de goden te vertalen naar gedragsregels voor de mensen. Zij moesten voorkomen dat de goden boos zouden worden. Zo was het noodzakelijk dat gedurende drie maanden per jaar iedereen ongekleed rondliep. Droeg iemand dan toch een kledingstuk, dan zou dat het ongenoegen van de goden oproepen en onvermijdelijk leiden tot een periode van droogte en dus tot een mislukte oogst.
Op die regels moest natuurlijk toezicht worden uitgeoefend. Daarvoor had ieder dorp een dorpsraad. Zo'n dorpsraad bestond uit twaalf gerespecteerde mannen van rond de veertig jaar oud, die voor twee jaar werden gekozen. Wanneer er een probleem ontstond waarvoor een oplossing moest worden gevonden, kwamen ze bijeen om een standpunt te bepalen. Vervolgens werden dan de dorpsgenoten uitgenodigd en trachtten de raadslieden hen door middel van voordrachten te overtuigen van hun argumenten. Daarop vergaderden de dorpelingen gezamenlijk en werd er uiteindelijk een beslissing genomen. In dit democratische systeem had de dorpsgemeenschap zelf dus uiteindelijk het laatste woord.
Candidius meldt dat er nauwelijks sprake is van rangen en standen in de dorpen en dat iedereen elkaar met respect bejegend. Men had vooral veel achting voor de ouderen in het dorp. Niemand was boven de wetten van de goden verheven. Ook de leden van de dorpsraad niet. Voor hen waren er echter wel extra voorschriften. Zo mochten zij bijvoorbeeld niet beneveld raken door drank in de periode dat de rijstplanten nog maar half volgroeid waren. Zij mochten dan ook geen suiker of vet gebruiken. Zouden ze dat wel doen, dan zouden de wilde herten hun rijstvelden binnendringen en de oogst vernietigen. Bovendien zou dan het hele dorp hen minachten. Natuurlijk hield niet iedereen binnen zo'n gemeenschap zich aan de regels en vonden er ook andere dan godsdienstige vergrijpen plaats. Maar diefstal, moord of overspel werden niet bestraft door de dorpsraad. Iemand die zich tekortgedaan of bedreigd voelde, nam het recht in eigen hand en regelde een acceptabele compensatie.

Candidius kende alleen de dorpen rond Fort Zeelandia goed genoeg om te beschrijven. Hij vindt de inwoners over het algemeen vriendelijk, gastvrij en betrouwbaar. Ze voorzagen in hun onderhoud door het land te bewerken. Er werd vooral rijst verbouwd, maar ook groente en fruit. De landbouw was het werk van de vrouwen, evenals het verzamelen van oesters en krabben. Volgens Candidius doen de mannen weinig, vooral de jongeren. De oudere mannen hielden hun vrouwen gezelschap op de velden maar de jonge mannen hielden zich vooral onledig met jagen en oorlog voeren tegen naburige dorpen. Wanneer een dorp de oorlog verklaard werd, dan werd dat ruim van te voren gemeld. Vaak werden er dan sluwe plannen gemaakt en overvalsstrategieën bedacht. Menselijke trofeeën waren heel belangrijk. Iemand die gedood werd in de strijd, werd in stukken gehakt zodat iedereen een hand of een voet mee naar huis kon nemen. De schedel was echter het belangrijkst. Degene die een hoofd bemachtigd had werd hoog geëerd in zijn dorp. Zo zeer zelfs dat gedurende de eerste veertien dagen na zijn terugkeer men zo'n held niet eens rechtstreeks durfde aan te spreken.
Volgens Candidius geloven de Formosanen in een leven na de dood. De geest van de overledene moest een rivier oversteken en werd daarbij beoordeeld op zijn daden tijdens zijn leven. Had hij een goed leven geleid dan bereikte hij het beloofde land via een smalle bamboe brug. Maar was zijn leven slecht dan onderging de dode allerlei kwellingen in de rivier. De doden werden niet begraven of gecremeerd. De overledene werd op een soort platform gebonden dat in de woning werd opgesteld. Ernaast werd een vuur gaande gehouden, zodat het lichaam langzaam uitdroogde. Na negen dagen werd het in een mat gewikkeld en op een ander platform gelegd waar het drie jaren bleef. Pas dan werd het lichaam naast de woning begraven. En iedere nieuwe fase die aanbrak ging vergezeld van passende festiviteiten.

Replica van een Inibwoning

Wanneer jonge mannen twintig of eenentwintig jaar oud werden, mochten ze trouwen. Voor vrouwen gold geen leeftijdsgrens. De man stuurde een vrouwelijk familielid met geschenken naar het huis van de uitverkorene. Wanneer de familie van het meisje de geschenken voldoende vond werden ze geaccepteerd en was daarmee het huwelijk gesloten. Er vonden volgens Candidius verder geen ceremoniële handelingen plaats. De waarde van zo'n bruidsschat kon erg variëren, al naar gelang de rijkdom van de bruidegom. Vaak bestonden de geschenken uit kledingstukken en sierraden als armbanden en ringen. De ringen waren meestal gemaakt van metaal of van hoorn en waren zo groot als een ei waarvan de top en de bodem afgesneden is. Aan iedere vinger werd zo'n ring gedragen, zodat de vingers zo ver mogelijk gespreid waren. Dat kon een heel pijnlijke aangelegenheid zijn , maar wie mooi wil zijn moet soms pijn lijden, en deze ringen vormden het toppunt van elegantie. Wanneer het huwelijk had plaatsgevonden, bleven de echtelieden ieder apart in hun eigen huis wonen. Vrouwen van de zelfde generatie bebouwden hun eigen velden gezamenlijk en woonden ook samen in een huis. Voor de mannen gold hetzelfde Ze ontmoetten elkaar 's nachts in het huis van de vrouw, maar dat gebeurde altijd min of meer heimelijk. Pas wanneer de mannen tegen de vijftig liepen verlieten ze hun huis om samen met hun vrouw te gaan wonen.
In de eerste jaren van een huwelijk werden er geen kinderen geboren. Niet dat de vrouwen niet zwanger werden, maar de gebruiken stonden hen niet toe kinderen te krijgen voor ze midden dertig waren. Abortus was dus noodzakelijk. Daarvoor werd de hulp van de Inibs ingeroepen. Zij voerden de, soms talloze, abortussen uit.

Candidius is een zeventiende-eeuwse predikant die naar Formosa kwam om er de christelijke leer te verspreiden. De abortussen zijn vanuit zijn standpunt een grote zonde en zullen er zeker toe bijgedragen hebben dat hij de rol van de Inibs zo snel mogelijk wilde reduceren. Toch lukte dat maar moeizaam. Zijn opvolger Junius nam uiteindelijk in 1641 een aantal krachtige maatregelen. De niet-bekeerde Inibs werden bijeengedreven en verbannen naar het binnenland, waar de predikanten geen invloed hadden.
Het betrof zeventig vrouwen alleen al uit het dorp Mattau en nog eens zesenvijftig uit Soelang. Gouverneur-generaal Anthony van Diemen in Batavia vond dat echter nog lang niet ver weg genoeg en wilde dat de vrouwen naar Batavia zouden worden gezonden. Junius, die dat veel te drastisch vond, werd in Batavia beschouwd als te goedhartig ten opzichte van de Formosanen. Hij zegde de Inibs toe dat ze terug konden naar hun geboortedorp op het moment dat ze hun geloof zouden afzweren en zouden leven naar de christelijke regels. Die belofte heeft hen hoop gegeven maar leverde hen weinig op, want toen ruim tien jaar later, in 1651, de discussie over deportatie van de Inibs opnieuw oplaaide, waren er nog maar achtenveertig vrouwen in leven en waren er zeker tweehonderdvijftig omgekomen. De toenmalige Gouverneur van Formosa Verburch , klaarblijkelijk daar toch van geschrokken, trok zich uiteindelijk hun lot aan en heeft ze terug laten gaan naar hun geboortedorpen.
De woningen van de Inibs zijn de enige huizen van leem die we in het park zien. Ze staan rond een klein erf. Een houten stoeltje staat voor de deur, alsof er zojuist nog iemand gezeten heeft.

Het laatste dorp waar we komen is het dorp van de Ami, met ruim 120.000 de grootste groep onder de oorspronkelijke bevolking. De Ami wonen vooral op het vlakke land langs de oostkust. Alle dorpen in het park die we tot nu toe gezien hebben lagen verscholen tussen de palmbomen. Alleen dit laatste Amidorp heeft als achtergrond een in aanbouw zijnde namaakpiramide met een enorme achtbaan er omheen. Daarmee komen we bij de uitgang van het openluchtmuseum.
De bus terug naar Puli komt aanrijden. Achterin zit een groep schoolkinderen, die ons al van verre opgemerkt heeft en luid joelt wanneer blijkt dat we bij hen instappen. Ze hebben engelse les op school en willen dat nu wel eens even toetsen aan de praktijk. Een van de jongens durft! De anderen moedigen hem aan. De vragen worden gezamenlijk bedacht en onze antwoorden worden vervolgens ontcijferd. En dat valt nog lang niet mee voor een groepje basisschoolleerlingen op het platteland van Taiwan!
Poster Lite theme by ThemeFlood